Aart Strootman
De Staat van de Nieuwe Muziek
Componist Aart Strootman, winnaar van de Gaudeamus Award 2017 en de Buma Klassiek Award 2019, sprak de Staat van de Nederlandse Nieuwe Muziek uit op de openingsavond van Gaudeamus Festival 2023, woensdag 6 september in TivoliVredenburg. De Staat van de Nederlandse Nieuwe Muziek is een initiatief van Gaudeamus en Buma Cultuur, ondersteuners en promotors van het Nederlandse muziekauteursrecht.
Een weids landschap
Als ik denk aan De Staat hoor ik hypnotiserende hobo’s, ronkende trombones, lange gezongen lijnen op passages van Plato en gitaarpartijen die de grens van het speelbare tarten. Voor het geestesoog zie ik zowel de archiefbeelden waarin hard gewerkt wordt om alle partijen onder elkaar te houden als de messcherpe recente uitvoering van het RedNote Ensemble met I Solisti del Vento waarin (voor zover ik weet) het onmenselijke voorgeschreven tempo voor het eerst werkelijkheid werd. Ja, ik denk aan Louis Andriessen en de belangrijke plek die hij en zijn in 1976 geschreven De Staat in de Nederlandse Nieuwe Muziek innemen. Mogelijk ingegeven door het feit dat ik momenteel de laatste hand leg aan een Nederlandstalig requiem, is het voor mij onmogelijk om niet stil te staan bij Louis’ overlijden als ik spreek over De Staat van de Nederlandse Nieuwe Muziek. Niet alleen ontviel Nederland op 1 juli 2021 een internationaal gevierd componist, vernieuwer, beeldenstormer en docent, zijn dood markeert ook het einde van een roemrucht hoofdstuk in de Nederlandse geschiedenis. Andriessen was de laatste van zeven kapiteins die in 1969 de opera Reconstructie schreef. Een compositie die, zo mogelijk nog meer dan De Staat, beluisterd kan worden als een dwarsdoorsnede van het politieke, financiële en klinkende kunstklimaat van zijn tijd.
Ik lees dit geschiedenisboek als 36-jarige. Ik was er niet bij en ik heb geen les gehad van deze generatie. Ik geef echter les aan ‘de volgende generatie’ en stel mezelf dus geregeld de vraag waar we vandaag staan, waar we heen lijken te gaan en welke relatie dit heeft tot onder andere de zojuist beschreven geschiedenis. Ik hoop studenten iets bij te brengen maar ik leer ook van hén. Er gaat al een tijd geen hand meer omhoog als ik vraag wie Otto Ketting, Peter Schat of Micha Mengelberg kent en ik op mijn beurt moet mezelf verdiepen in de namen die nieuw zijn voor mij. Hier wordt het interessant. Ik geef eerstejaars studenten als onderdeel van het vak muziekgeschiedenis de opdracht een zeer recente compositie te selecteren. Ik geef geen kaders bij de termen compositie, geschiedenis, klassiek of hedendaags. De enige vereiste is dat het werk niet ouder mag zijn dan de student zelf. In de praktijk betekent dit veelal muziek die geschreven is in dit millennium. Het resultaat is een zéér gevarieerd landschap: van Michel van der Aa, Jessie Montgomery, Rebecca Saunders, Brian Ferneyhough en Kate Moore tot George Lewis, Missy Mazzoli, Max Richter en Shara Nova met uitstapjes naar de experimentele noise van Masami Akiti (Merzbow) en de uiterst verstilde muziek van Jurg Frey.
De opdracht gaat niet over het goed of fout, wie wel en wie niet (al moet ik bekennen dat ik wel degelijk namen heb gediskwalificeerd, sommigen leverden ongegeneerd Erik Satie of Claude Debussy in: muziekgeschiedenis mag ook gerust nog over jaartallen gaan). Integendeel, de opdracht laat zien hoe verwelkomend nieuwe muziek is en hoe historiografie werkt. Over het algemeen levert het vurige discussies op over genres, nieuwe media, kwaliteit en de waarde van marmeren blokken voor meesterwerken. Omdat het geschiedenisboek van de toekomstmuziek nog geschreven moet worden is het vak binnen de opleiding feitelijk een gids om grip te krijgen op wat er nu wordt gemaakt. Het biedt mogelijkheden om recente technologische ontwikkelingen en luistercultuur te analyseren, stilistische keuzes historisch te plaatsen, concertpraktijken en programmaboekjes te bevragen en bovenal openen we onze oren.
Het “veelkleurig landschap van de nieuwe muziek” vind ik boeiend, want het illustreert hoe de jongste generatie, wars van genres en stijlen, zich avontuurlijk een weg baant door wat ze vinden op (veelal digitale) media die evenmin hiërarchisch zijn georganiseerd. Een afspeellijst van werken geschreven door de componisten die dit jaar zijn genomineerd voor de Gaudeamus award brengt de luisteraar van epic collage, via een strijkkwartet naar werken die midden houden tussen choreografie en compositie. Ik zie dit ook terug bij de compositieopleidingen en bij de attitude van jonge makers: niet beschroomd te maken wat ze willen maken en vaak in nauwe samenwerking met allerlei disciplines. Ik denk hierbij aan Celia Swarts spannende who’s there waarin drie slagwerkers de angsten van de componiste verklanken op een op maat gemaakte deur, symbool voor de nachtmerries die ze als kind ervoer. Het werk kwam tot stand in samenwerking met een omvangrijk technisch team en instrumentbouwer Rob van den Broek. Ook in mijn eigen praktijk komt het terug: ik schrijf noten met een elektrische gitaar in mijn hand, schrijf geen noten voor een cello maar voor een cellist en bouw instrumenten om verrassende dialogen in het compositieproces de ruimte te geven.
Maar, krijgen alle uithoeken van het landschap wel gelijke kansen? De kavels van de experimentele muziek hebben het niet erg makkelijk. Ik wijt dit voornamelijk aan het feit dat inkomsten (vaak uitgedrukt in het verkochte aantal kaarten) worden gezien als de heilige graal. Orkesten geven veelal opdrachten voor nieuwe composities van zeer beperkte duur, waarbij rekening moet worden gehouden dat het tussen oude meesters gesandwicht dient te worden. Je krijgt gegarandeerd nul op het rekest als je een andere opstelling voorstelt, of een bezetting wenst die niet naadloos aansluit bij de rest van het programma. Als er vier vleugels gehuurd worden dan doet men dat liever voor Canto Ostinato dan het kersverse werk delirium van Maxim Shalygin. Geen kunst kan zonder publiek, maar kijkcijfers als graadmeter voor succes trekt het aanbod grotendeels weg van het avontuurlijke. Het wordt echter wel geadverteerd als ‘hedendaags’. Niet altijd onterecht, maar het geeft mijns inziens soms een vertekend beeld.
De meest recente podcast ter promotie van ‘keihard klassiek’ betoogt dat “klassieke muziek leeft en bloeit”, “niet iedere track is gemaakt door iemand die al minimaal honderd jaar tussen zes planken ligt” en het publiek “allang niet meer in een strak pak naar een concertzaal gaat en zijn kuch meent in te moeten houden”. Dit wordt geïllustreerd met nieuwe composities die veelal bestaan uit 3 of 4 modale harmonieën. De piano die is zo opgenomen dat je de hamertjes en het vilt van het instrument goed hoort. Een goed initiatief dat hopelijk mensen naar de concertzaal brengt. Maar is het nieuwe muziek? Tja, het is recentelijk geschreven, maar het is een klein kaveltje van het landschap. Geef alsjeblief ook kansen aan muziek die niet wordt beluisterd “om rustig van te worden” of als “concentratiemuziek tijdens het urenlange studeren” wat vaak de genoemde redenen zijn waarom klassieke muziek door de componisten van vandaag springlevend is. Toon alsjeblieft het héle landschap als je nieuwe muziek promoot.
We bevinden ons in een lastige spagaat. Enerzijds is de sector divers, en wat er wordt gemaakt nog diverser. De makers zijn weerbaar, en hebben een onstuitbare wil om te produceren. Veel gaan als componist zelf het podium op, of gaan als instrumentalist meer en meer zelf schrijven. Zo klonk een dikke week geleden tijdens de jaaropening van het Koninklijk Conservatorium Jasper de Bocks vogeltjesdans waarin een nauwkeurig gemonteerde dansende papegaai muzikaal werd begeleid en/of bestuurd door een geraffineerd samenspel van toypiano, piano en klein slagwerk – gespeeld door de componist zelf. Opleidingen haken hierop aan en bieden meer en meer ruimte voor deze ‘creative performers’. Anderzijds is er niet veel ruimte voor het ècht grensverleggende geluid. Een kleine zalen circuit dat nieuwe initiatieven omarmt en a priori inzet op avontuur in plaats van publieksaantallen maakt in het huidige culturele klimaat geen kans. Daarbij krabbelen we nog altijd op uit de Corona-tijd. Voor een deel van het publiek moet het vertrouwen om voorafgaand aan een seizoen kaarten te bestellen nog worden teruggewonnen. Sommigen komen in het geheel niet meer. Dit zijn helaas de condities die een neerwaardse spiraal vormen: voor de garantie op publiek is wat wordt geprogrammeerd de veilige kant van het nieuwe muzieklandschap. Het ruige, meer onontgonnen deel krijgt geen kans en wordt niet gehoord. Het wordt niet aantrekkelijk gemaakt omdat er geen publiek voor is en zo is de cirkel rond. Er valt kortom, als we niet uitkijken, een schaduw over het spannendste wat de nieuwe muziek te bieden heeft. Hoe kan op deze manier weer een roemrucht hoofdstuk in de Nederlandse muziekgeschiedenis worden geschreven? Laten we de vernieuwers en beeldenstormers van nu beschermen.
Toch ben ik positief. Er is een klein aantal festivals dat het publiek jaarlijks alle kansen biedt om met nieuwsgierige oren verrast te worden. Ik wist niet wat ik meemaakte toen ik hier een aantal jaar geleden Richard Ayres’ The Garden hoorde. Ik zat op het puntje van mijn stoel vanwege de rijkdom aan snel schakelende stijlen en de evenzo onberekenbare video van Martha Colburn. November Music maakt iedere editie ‘muziek van nu door de makers van nu’ waar met inmiddels meer dan 100 concerten per editie. In het veeleisende klimaat vinden ook de festivals die muziek uit alle tijden programmeren ruimte om nieuwe initiatieven een podium te bieden. Blokkenschema’s staan het toe een balans te vinden tussen gevestigde namen in grote zalen en jonge honden en/of experimentele muziek in de looproutes daarnaartoe. Al is het aantal festivals niet eindeloos, ze vangen het gebrek aan podia deels op.
Daarbij kwam een deel van de Coronahulp beschikbaar via ongekend toegankelijke aanvraagprocedures. Onder andere de Balkonscenes van het Fonds Podiumkunsten en de New Music Now Files stelden makers in alle stadia van hun carrière in staat vrijelijk te maken zonder onhaalbare hoeveelheden speelbeurten te garanderen of ‘de verbeelding van de kunsten in te moeten zetten voor maatschappelijke problemen’ zoals D-66 Jorien Wuite onlangs voorstelde tijdens het Paradisodebat. De bijdragen waren niet groot, maar de creativiteit gigantisch. Het bood precies de verbeelding en het avontuur dat de maatschappij werd ontnomen. Hou dat vast.
Uitleggen, overdragen en enthousiasmeren mag een veel centralere plek innemen in de promotie van nieuwe muziek. Daarvoor moet ruimte komen in de programmering van zalen, radio (en dan niet na middernacht), televisie en podcasts, waarin de componisten van vandaag gehoord kunnen worden. Vertrouw de diversiteit van het landschap en de kwaliteit van de maker en zet in op de nieuwsgierigheid van de luisteraar, dit brengt de muziek verder. Als ik de krant lees voel ik dat de mal waarin makers hun artisticiteit moeten kneden smaller wordt, en de overtuiging dat de verkoopbaarheid de heilige graal is groter. Zo komt authenticiteit en innovatie uiteindelijk in het gedrang.
De grootste vernieuwers in de muziek maken kortom de grootste kans op het label ‘risico’. Niet om wat ze doen, want dat is inderdaad kwetsbaar, maar vanwege de kaartverkoop en/of omdat het werk niet past binnen geschetste kaders. Er zit potentiële groei, avontuur en poëzie in dat risico, en dat moet aantrekkelijk worden gemaakt. Laat het horen en laat het zien. Investeer in muziekscholen zodat het sociale aspect van muziek weer wordt ervaren en er enthousiasme voor het ongehoorde ontstaat. Maak het aantrekkelijk om verrast te worden en iets nieuws te horen. Vernieuwing kent risico’s, of het nu over een deeltjesversneller in Cern, een nieuwe politieke bestuurscultuur of het updaten van je oude computer gaat. Ook voor de muziek geldt dat te laat nadenken over vernieuwing een hoger risico kent dan er op tijd aan beginnen.