Een interview met Joey Roukens
“Goede componisten stelen!”
Joey Roukens (1982) staat in de schijnwerpers. Op 14 oktober speelt het Rotterdams Philharmonisch Orkest de première van zijn ‘Eerste symfonie’. Op 3 november komen Amsterdam Sinfonietta en het Nederlands Kamerkoor samen in het Muziekgebouw voor de première van zijn requiem, dat ook in November Music klinkt. Een symfonie (4 delen, 40 minuten) en een requiem (2 delen, 1 uur). Traditionelere genres kun je moeilijk kiezen. Verrassend voor een componist die opvalt met briljant geïnstrumenteerde stukken die onmiskenbaar zijn geworteld in deze tijd. Orkestwerken met flitsende titels als ‘Rising Phoenix’, ‘Morphic Waves’, ‘Boundless’ en ‘Night Flight’. Het zouden titels van popalbums kunnen zijn.
Inspiratie in plaats van intimidatie
Voor New Music NOW een aanleiding om Joey Roukens te spreken. Vlak voor de premières maakt hij een moeilijke tijd door. Prangende deadlines leverden stress op waardoor zijn oren gingen piepen. Hij is bezorgd om de tinnitus die hem al wekenlang in beslag neemt. Hoewel de tinnitus afneemt, zal hij de felste decibels van het slagwerk in zijn Eerste symfonie dempen met op maat gemaakte oordoppen. Komt het door de loden last van al die onsterfelijke symfonieën en requiems? Menig componist raakte verlamd door het gewicht van de traditie. Programmatoelichters schrijven er graag over. Brahms durfde met een Eerste symfonie pas op zijn 43ste in Beethovens voetsporen te treden. Toen Mozart stierf lag zijn requiem onafgemaakt op zijn schrijftafel.
Joey Roukens wuift de suggestie weg dat de traditie hem stress zou hebben bezorgd. “Je hoort vaak dat de symfonie en het requiem beladen genres zijn. Dat idee is opgekomen in het modernisme. Ik zie dat helemaal niet zo. Het zijn simpelweg genres met vooropgezette uitgangspunten – een combinatie van instrumenten, een vaste tekst – die je als componist moet vertalen naar deze tijd. Dat kan prima. De traditie inspireert mij meer dan dat ik mij erdoor laat intimideren.”
“Door de symfonie wilde ik componist worden. Als jongetje van tien raakte ik door orkestmuziek gebiologeerd. Ik draaide cassettebandjes met symfonieën grijs en las het boek De grote symfonieën stuk. Mozart was acht toen hij zijn Eerste symfonie componeerde. Ik voelde dat ik twee jaar te laat was. Gelukkig begon Schubert pas op zijn zestiende aan zijn Eerste symfonie. Nog zes jaar voor de boeg dacht ik toen.”
“De liefde voor de symfonie en het requiem zit diep. Daar wil ik dolgraag een hommage aan brengen: mijn eigen ding mee doen. Als je denkt dat je nooit zo’n goede symfonie als Mahler kunt schrijven of nooit zo’n goed requiem als Fauré kun je net zo goed stoppen.”
“Componeren is geen wedstrijd. We willen in de klassieke muziek vaak alles langs een meetlat leggen, alsof kwaliteit objectief meetbaar zou zijn. Dat is totale onzin. Daarom ben ik erg geïnteresseerd in de zogenaamde ‘mindere goden’, de ‘b-componisten’. Als je die links laat liggen, dan doe je jezelf tekort: er schuilt zoveel schoonheid, zoveel waardevols in het repertoire van minder bekende componisten. Ik denk aan symfonieën van Louis Spohr (zijn Zevende voor twee orkesten), Josef Suk (zijn meesterlijke Asrael Symfonie), Roy Harris, William Schuman, Joseph Martin Kraus (een tijdgenoot van Haydn), Aaron Copland, David Diamond, Per Nørgård, Korngold, Mjaskovski, Mosolov en Joseph Marx (zijn prachtige Herfst Symfonie). Ook in Nederland is in de twintigste eeuw een hele generatie componisten symfonieën blijven schrijven. Behalve Willem Pijper, die terecht steeds meer belangstelling krijgt, Henk Badings, Léon Orthel, Hendrik Andriessen, Peter Schat en Otto Ketting. Stukken die het verdienen om te worden gespeeld.”
“Ik krijg mijn eerste grijze haren, nu mag het”
“Op mijn zestiende begon ik al aan een symfonie: een traditionele vierdelige. Ik vond onlangs de schetsen terug. Een aantal jaar later nodigde het Nederlands Philharmonisch Orkest piepjonge componisten uit. Ik mocht een heuse symfonie schrijven. Een jeugdzonde. Een naïeve mix van helden van toen: Stravinsky, Tan Dun en Morton Feldman, waar ik mijn eigen amalgaam van probeerde te maken. Mijn nieuwe Eerste symfonie zie ik overigens niet als mijn allereerste symfonie die ik geslaagd vind. Ik heb diverse orkestwerken geschreven die voor symfonieën kunnen doorgaan. Morphic Waves is geïnspireerd door de eendelige Zevende symfonie van Sibelius, een van mijn favoriete componisten. Met Boundless, dat ook een symfonische vorm heeft, breng ik een hommage aan Leonard Bernstein.”
“In mijn gesprek met Floris Don over een opdrachtwerk voor het Rotterdams Philharmonisch, opperde hij: schrijf maar jouw Eerste symfonie. Waarom niet? Misschien is de titel pretentieus, maar ik besloot de traditie van mijn schouders te laten vallen. Ik ben niet de enige. Ook Robin de Raaff en Willem Jeths schrijven nu genummerde symfonieën. En ik krijg mijn eerste grijze haren, dus nu mag het.”
Van gregoriaans tot techno
In de partituur van het eerste deel zie ik invloeden uit minimal music. Joey Roukens verzucht dat ik de zoveelste interviewer ben die begint over zijn invloeden. “Ik schrijf gewoon wat ik wil schrijven. Het is niet zo dat ik besluit: in het eerste deel gebruik ik minimal music. Ik schrijf gewoon wat ik voel, wat uit mijn handen komt, improviserend aan de piano. Want zo begint het componeren bij mij altijd.”
“Ik merk dat ik een product ben van de meest uiteenlopende invloeden. Een gevolg van deze tijd waarin alle muziek met één muisklik bereikbaar is: van gregoriaans tot techno. Ik ben natuurlijk ook opgegroeid met popmuziek, dus voor mij is het vanzelfsprekend dat mijn muziek stilistisch heterogeen is. Het is onderdeel van mijn muzikale DNA. Ik probeer gewoon een zo overtuigend mogelijk verhaal te vertellen met al die stilistische middelen. En het minimalisme zit zeker ook in mijn gereedschapskist. Het was een van de eerste hedendaagse stromingen die me echt pakte, toen ik veertien was, en ik de meeste hedendaagse muziek nog hermetisch en ontoegankelijk vond. Ik ging luisteren naar Reich (Music for Eighteen Musicians!) en Glass, maar ook naar de postminimalisten als David Lang en natuurlijk John Adams, een van mijn helden.”
“In John Adams herken ik veel van mijzelf: in de manier waarop hij omgaat met tonaliteit en elementen incorporeert uit wat hij noemt the vernacular: populaire muziek of jazz. Dat geeft zijn muziek een ongelooflijke directheid. Maar het is nooit gemakzuchtig wat hij doet. Soms laat hij bewust kitsch toe, zoals aan het slot van Grand Pianola Music, een platte melodie met arpeggio’s in de piano – het is bijna Liberace. Het gaat om de weg ernaar toe. Dat is zo briljant opgebouwd, dat het uitstijgt boven kitsch. Ook wanneer mijn muziek niet minimal is, gebruik ik er vaak elementen uit, de puls of patronen die ik over elkaar laat in- en uitfaden.”
Gescheiden muziekbubbels
“Ik wil muziek maken waarin deze tijd doorklinkt. Daar is veel hedendaagse muziek het contact mee verloren. Het is bijna wetenschap, iets dat zo gespecialiseerd is geworden dat het slechts toegankelijk is voor een select groepje ingewijden. Maar de tijd en de wereld draaien door. De cultuur verandert. Ik vind het ongezond als hedendaagse klassieke muziek blijft vastzitten in een koker of ivoren toren.”
“Daarom wil ik muziek uit de mainstream, uit de popcultuur in mijn stukken toelaten. Ook Mahler deed het: hij stopte volksmelodietjes in zijn symfonieën. Ook bij Janáček en Bartók hoor je veel volksmuziek. Ikzelf laat techno toe en popmuziek.” Favoriete popmuziek? “Dat wisselt. Er was een tijd dat ik graag naar ambient muziek luisterde, naar Aphex Twin of de soundscapes van Brian Eno, vaak muziek uit de elektronische hoek. Ook hiphop inspireert me: de collage-achtige manier van muziekmaken, het razendsnel schakelen tussen verschillende samples. Kendrick Lamar en Kanye West. Ik heb lang in popbandjes gespeeld. Hoewel de klassieke muziek het meest aansluit bij wat ik wil, zou ik best weer eens gewone popsongs willen schrijven.”
”Soms denk ik dat dance-muziek spannender kan zijn. Met complexere harmonieën en stukken die van A naar B en naar C gaan en die niet eindeloos blijven ronddobberen in A. Maar het is toch een vak apart om zelf een fatsoenlijke dance-track te maken. Die tijd kan ik moeilijk opbrengen. In een samenwerking zou denk ik iets goeds tot stand kunnen komen, maar ik ben in de dance nog niemand tegengekomen die openstaat voor de input van een klassiek geschoolde componist. De verschillende muziekscenes zijn helaas totaal gescheiden bubbels. Ik ken in onze scene maar weinig mensen die echt interesse hebben in niet-klassieke muziek. Dat geldt ook omgekeerd.” Overdrijf je niet? “Het is mijn ervaring. Ik heb goede vrienden die werken in de popmuziek. Die heb ik nooit kunnen betrappen op oprechte interesse voor wat ik doe, terwijl we allemaal bezig zijn met muziek. Het blijken toch andere werelden met andere referentiekaders.”
“Popmuziek is jammer genoeg minder complex geworden. Ik mis de rare rockbands uit de jaren zeventig die concept-albums uitbrachten met songs van dertig minuten.”
Snel schakelen als op Netflix
Hoe wil je je verhouden tot deze tijd? “Ik wil dat mijn muziek snel schakelt, op de manier zoals een Netflix-serie zich ontwikkelt. We leven in een gefragmenteerde, snel veranderende eclectische tijd. Het wordt oppervlakkig gevonden dat we niet meer zo vaak op één terrein de diepte ingaan. Maar zo zie ik het niet. In de expressie of de emotionele ervaring kun je wel degelijk diep gaan.”
“Ik omarm zowel de popcultuur als het rijke muziekverleden van de klassieke traditie. Maar ik schrijf geen traditionele muziek. De vorm van mijn stukken is verre van traditioneel. Ik begin niet met een sonatevorm of met een geavanceerd systeem, zoals Boulez dat deed. Ik ben wars van systeemdenken. Ik volg mijn intuïtie. Daardoor krijgen mijn stukken een vorm die vrij en spontaan lijkt, alsof het geïmproviseerd is. Het materiaal waarmee ik ga werken heb ik meestal snel op papier. Maar ik ben eindeloos aan het monteren voordat ik de vorm heb gevonden die werkt: een overtuigend verhaal met een pakkend scenario. Ik werk zoals de filmmaker David Lynch. Die schiet vaak gewoonweg materiaal en monteert het op een manier zodat zijn film een bevredigende vorm krijgt. Maar je denkt vaak na afloop: waar heb ik in godsnaam naar zitten kijken? Zo gaat het ook bij mij. Ik heb vaak geen idee waar mijn muziek naartoe gaat als ik begin aan een stuk. Ik weet niet wat het begin of wat het eind is.”
“Het is een wonderlijk proces. De noten trekken weer andere noten aan, alsof er een bepaald magnetisme achter werkzaam is, het klinkt zweverig. Het monteren is een bewust proces. Maar ik weet na afloop meestal niet meer hoe ik van de eerste bouwstenen tot de eindstreep ben gekomen. Ik ben dan verbaasd en heb het idee dat het stuk min of meer zichzelf heeft geschreven.”
Toch klinkt jouw muziek weloverwogen. “Ik besteed veel aandacht aan de details, maar wil wel dat mijn stukken klinken als een spontane stroom muziek.”
“Hoewel ik een jaar aan het requiem heb gewerkt, natuurlijk niet non-stop, ging het relatief makkelijk. Maar sommige stukken duren een eeuwigheid. Van de zomer had ik een writer’s block voor een stuk van een paar minuten, waardoor mijn tinnitus erger is geworden.”
Muziek zonder mal
Je componeert intuïtief en laat je sturen en verrassen door jouw noten. In compositie-opleidingen leer je toch dat je precies moet weten wat je doet. Botste dat niet? “Het is een beetje problematische studie voor mij geweest. Mijn leraar Klaas de Vries vond mij een moeilijke leerling, waar hij geen vat op kreeg. Hij vond dat ik te snel andere muziek assimileer. Hij spoorde mij aan mijn muziek door een mal te halen. Brian Ferneyhough betoogde dat pasta zo lekker is omdat je het door een mal haalt, waardoor je bepaalde vormen en texturen krijgt. Ik heb het geprobeerd, systemen bedacht die ik baseerde op de reeks van Fibonacci, ook op fractals. En dan probeerde ik daar een stuk van te maken, maar het lukte me gewoon niet. Ik had het idee dat mijn materiaal ging terugvechten en uiteindelijk merkte ik ook dat mijn oren het vaak oneens waren met wat mijn systeem mij opleverde. Uiteindelijk vertrouw ik meer op mijn oren dan op een objectief systeem. Ten tijde van het modernisme was dat niet vanzelfsprekend. Er is zelfs gezegd dat je je intuïtie, je gehoor moet wantrouwen omdat het je leidt naar muziek die je al kent. Dat vind ik totale flauwekul.”
“Gelukkig is er nauwelijks nog angst voor muziek die vertrouwd klinkt. Mijn generatie hoeft niet zo nodig steeds iets nieuws te doen. We zijn nu vooral bezig met hoe we kunnen overleven in deze tijd die helemaal gedomineerd wordt door popcultuur en mensen als Einaudi.”
“Ik wil luisteraars gewoon een rijke en bevredigende expressieve ervaring geven. Dus niet muziek die alleen maar één soort emotie uitdrukt, maar liefst muziek met een grote expressieve reikwijdte, net als een goede film. Je wilt als componist mensen raken: vreugde verschaffen, ontroeren of troost bieden.”
Goede componisten stelen!
Troost bieden is de taak van een requiem, dat vroeg of laat elke Nederlandse componist van naam componeert, omdat festival November Music elk jaar een Bosch Requiem bestelt om te laten uitvoeren op Allerzielen. De meeste componisten lopen met een boog om het traditionele requiem heen. Seung-Won Oh componeerde een Koreaans dodenritueel. Calliope Tsoupaki zette Grieks-Orthodoxe teksten op muziek. Joey Roukens baseerde zich zonder gêne op de traditionele requiem-tekst. “Ik houd van de requiems van Cristóbal de Morales, Mozart, Britten, Cherubini, Verdi en Fauré. Ik wilde een hommage brengen, maar om het eigentijds te maken ook het format aanpassen.”
“Tekst die niet meer in deze tijd past heb ik geschrapt, net als de meest christelijk beladen delen. Van Dies Irae heb ik Dies gemaakt, dat klinkt neutraler zonder die toorn. Ik heb een minder gezwollen en minder pathetische eerdere versie van de Dies Irae-tekst gebruikt. Ik wilde af van een achterhaald godvrezend wereldbeeld. De verwijzingen naar Christus heb ik geschrapt, maar het woord ‘Domine’ heb ik gehandhaafd. Dat zie ik als een containerbegrip voor alles waar de mens zich aan kan optrekken: het grotere, hogere, de natuur, een bepaald soort mentor die altijd in jouw hoofd aanwezig is. Ik houd erg van het Engels als gezongen tekst. Dus ik koos voor een aantal Engelstalige gedichten die een mooi tegenwicht bieden tegenover het Latijn.”
“Sereniteit, acceptatie en troost overheersen in mijn requiem. Ik wilde geen gitzwart en loodzwaar requiem schrijven.”
“Mijn muziek verwijst naar oude muziek tot en met de barok, omdat ik dat vind passen bij de Latijnse tekst. Ik hou van Josquin, Palestrina, Gesualdo, Sweelinck en wilde hun polyfone technieken gebruiken zonder hun stijl te imiteren. Ik gebruik bepaalde harmonieën die juist heel pop-achtig klinken. Die technieken wil ik toepassen, puur omdat het mij muzikaal bevredigt. De associatie met het kerkelijke beleef ik niet. Het is materiaal dat ik, net zo goed als minimal music, kan gebruiken om mijn eigen verhaal te vertellen. Het is zinloos om nu Gesualdo of Josquin te gaan imiteren. Maar je kunt wel kijken wat je kunt overnemen. Stravinsky zei het goed: middelmatige componisten lenen, goede componisten stelen!”